Wim de Bie speelde het personage Walter de Rochebrune in de Van Kooten en De Bie-shows. De Rochebrune was een voormalig mijnbouwkundig ingenieur die gedurende 14 jaar in Limburgse mijnen werkte voordat hij als kluizenaar in het tuinhuis van zijn moeder ging wonen. Hij had een zonderlinge persoonlijkheid en daarnaast een onverzorgd uiterlijk met lang, vies en vet haar en een onaangename geur. Die laatste kenmerken waren natuurlijk maar buitenkant.
De ingenieur stuurde oplossingen voor paradoxale problemen naar wereldleiders, maar ontving nooit een reactie. Daarnaast beweerde hij in staat te zijn om de kleur van iemands aura te zien. Dat was duidelijk een teken van gekte. Ik vond dat een beetje jammer omdat hij voor de rest zulke wijze woorden sprak en op zoveel dingen terecht kritiek leverde.

De Rochebrune woonde een tijdlang samen met de Vieze Man op een vuilnisbelt in Juinen en Ter Weksel en leefde van het afval dat ze verzamelden. Hij was echter bang om onder de mensen te komen en stuurde de Vieze Man eropuit om voedsel te bedelen. In de shows over Juinen werd hij altijd “Walter” genoemd door de Vieze Man, terwijl hijzelf de Vieze Man consequent “Vieze Man” noemde.
Hoewel De Rochebrune na Juinen nog incidenteel in Keek op de Week te zien was, was zijn rol daarin minder prominent. Het personage was gebaseerd op een combinatie van verschillende typen zonderlingen uit de samenleving.
In het boek Schoftentuig van Wim de Bie keert het personage Walter de Rochebrune echter terug. Het boek vertelt het verhaal van een ik-persoon, die ook Wim de Bie wordt genoemd, en die in contact komt met de verwarde De Rochebrune.
Aldous Huxley merkte op dat door de eeuwen heen in elke beschaafde gemeenschap zonderlingen, kluizenaars en dromers werden gerespecteerd, ontzien en soms zelfs vergoddelijkt. Zieners, tovenaars en mystici werden later vaak teruggebracht tot de proporties van kamergeleerden, zoekers, opstandige denkers en soms zelfs genieën. Deze onaangepaste en eenzame werkers die geen vlieg kwaad doen, werden beschermd en soms bewonderd. Ze werden beschouwd als een soort wereldlijke kloosterlingen en vonden onderdak in universiteiten, bibliotheken, archieven of af en toe in een stofjas gehuld. Huxley verklaarde dat dit alles te danken was aan het algemene besef dat een samenleving zonder dergelijke onpraktische eenlingen ten dode opgeschreven was.
Zowel Huxley als Orwell waren hedendaagse profeten wiens sombere voorspellingen in hoog tempo werkelijkheid werden. Huxley voorzag in 1946 al dat het besef van het belang van zonderlingen verloren zou gaan. Nu is die voorspelling uitgekomen: onder het toeziend oog van de zorgindustrie (een soort van Big Brother) is er hooguit nog een plek voor zelfstandig denkende individualisten op de open afdeling van een psychiatrische inrichting, en binnenkort zal zelfs dat – gezien de grote bezuinigingen in de zorg – niet meer het geval zijn. Dit is een teken van ernstig maatschappelijk verval en een voorbode van onze ondergang.
In Wim de Bie’s Schoftentuig vinden we hoop in de persoon van Ir. Walter Philippe de Rochebrune, die zich verzet tegen de verpaupering van de samenleving en de vernietigende bureaucratische technieken van de machtigen die zich beroepen op de Rechtsstaat. Hij weigert geld van het Schoftentuig aan te nemen en redt zichzelf op eigen kracht. Zijn scherpe analyse van de verrotting van onze samenleving en zijn boodschap kunnen ons helpen onze waardigheid te herwinnen. We zijn allemaal onderworpen aan de maatregelen van het Schoftentuig en daarmee tegen wil en dank gecompromitteerd.
Walter de Rochebrune doet ons denken aan Franciscus van Assisi, die een periode tussen de zwijnen verbleef. Zijn boodschap is relevant omdat we ons in een tijd bevinden die wordt gekenmerkt door de aanstaande Nieuwe Middeleeuwen en de verschrikkingen die daarmee gepaard gaan. Het is daarom van groot belang om Walter de Rochebrune serieus te nemen en zijn boodschap niet in de wind te slaan. Zijn onophoudelijke aanklacht tegen de hedendaagse rampspoed getuigt van een sterk sociaal bewogen karakter.
Walter Philippe de Rochebrune is ongetwijfeld een verzonnen personage, een gestoorde man van middelbare leeftijd, zoon van een officier in de Waffen-SS. Hij beweert een bijzondere band te hebben met Audrey Hepburn en leeft samen met zijn misschien wel drieduizend jaar oude poes, Mémé – gezien haar naam en geslacht vermoedelijk een soort oermoeder. Zijn uitvoerig gedocumenteerde aanklacht is die van een krankzinnige, een patiënt – wat voor de lezer wellicht geruststellend is. De opgewonden bespiegelingen van een verzonnen patiënt kunnen immers zonder zorgen genegeerd worden. Maar niets is minder waar.
Tegen het einde van het boek gebeurt er iets merkwaardigs: de twijfel slaat toe of De Rochebrune wel echt een verzonnen personage is. Hij neemt de heer De Bie mee naar een schitterend ondergronds paleis, waar de beeldschone koningin Audrey hem begroet met de woorden: “Dag meneer De Bie. Het verheugt me zeer u te ontmoeten. Walter heeft al zoveel over u verteld. Hartelijk welkom!” Dit is het einde van het boek Schoftentuig.
De vraag of de auteur en het personage (Wim de Bie speelde beide rollen) mogen worden vereenzelvigd, zelfs als het gaat om een ik-roman, vormt soms een dilemma voor de literatuurwetenschap. Ik denk dat we het onderscheid tussen fictie en werkelijkheid, een fundamenteel begrip in die kringen, hier gewoon even moeten laten vervallen. In het onderaardse verblijf van Audrey vervaagt de grens hiertussen. Dit moeilijk te maken onderscheid is een leuk foefje van Van Bie. In het licht van zijn heengaan krijgt dit boek daardoor een extra dimensie.