Onze participatiebegeleider had haar ingehuurd. Hij stelde haar voor als een mediadeskundige. Ze kwam de klas informeren over ‘sociale netwerkplatforms’ als MySpace, FaceBook, YouTube, LinkedIn en ook één van mijn eigen favorieten genaamd Twitter. Over LinkedIn was ze heel enthousiast. Dat konden we goed gebruiken bij onze zoektocht naar werk. Ze gaf ons zelfs als opdracht mee om een profiel aan te maken. LinkedIn was volgens haar een ideaal hulpmiddel voor het opbouwen van netwerken en het vinden van nieuwe carrièrekansen. Velen van ons moesten een beetje gniffelen bij die laatste formulering. Het suggereerde dat we ooit aan zoiets als een carrière hadden gewerkt.
Over Twitter was onze deskundige het minst te spreken. Als je daar teveel op zat zou het je herintreding in het arbeidsproces volgens haar juist tegen kunnen werken. Ik moet toegeven dat ik toen absoluut tot die risicogroep behoorde. Ik werd gegrepen door het medium en kon er inderdaad zo lang mee in de weer zijn dat mijn concentratievermogen en interesse voor andere dingen eronder leden. Twitter ging haar teveel over meningen en trends. Ze waarschuwde ons ervoor om niet in die ‘Trending Topics’ te blijven hangen. Ze had een vooruitziende blik, moet ik zeggen, over de felheid waarop mensen op jouw tweets konden reageren. Dat viel in die begintijd best mee, herinner ik me. De ‘hate tweets’ waren van later zorg, maar het was een feit dat de anonimiteit van de Twitter-gebruiker kon leiden tot meer agressief gedrag en taalgebruik, omdat gebruikers zich minder geremd voelden om hun emoties te uiten.
Tel daarbij het karakterlimiet (in 2018 nog maar 140 tekens), de polariserende onderwerpen die je kon aansnijden uit naam van je pseudoniem, de drang om berichten snel te plaatsen en te delen, en – meer in z’n algemeenheid – een opkomende online cultuur om steeds kritischer en oordelender te worden, en je kon voorvoelen dat er inderdaad een smeltkroes van ellende in de maak was.
“Je zou je natuurlijk tot alleen maar retweets kunnen beperken”, bracht ik lafjes in, want eerlijk gezegd was me dat zelf nog nooit gelukt.
“Wist je dat je als retweeter medeverantwoordelijk bent voor de inhoud die je deelt met jouw volgers?” vroeg zij.
Ja, dat wist ik, al stond ik er niet steeds bij stil. Het besef maakte in ieder geval geen indruk op me. Ik vond retweeten gewoon een handige manier om interessante ideeën te delen die ik zelf niet had bedacht. Natuurlijk, als ik ervoor koos om een bericht te retweeten, gaf ik impliciet mijn goedkeuring aan de inhoud van die tweet.

Ik deed actief mee aan dat gesprek in die sukkelseminar van toen, want ik wilde lotgenoten laten weten dat ik al lang op Twitter zat, al vanaf dag één om precies te zijn. Op een zeker moment in 2007 werd het wonder in ons land geïntroduceerd en een dag later drukte ik voor het eerst op de retweet knop. Dat ze het maar wisten: ik was een ‘early adapter’ op ict-gebied. Ik kende ook de essentiële DOS-commando’s, kon ‘rebooten’ en het BIOS flashen, ik initiëerde, formatteerde en defragmenteerde harde schijven. Enzovoort enzovoort. Het moest er allemaal even uit die middag.
Had ik echt gedacht dat ik daar punten mee kon scoren? Ik wilde geloof ik met name die ene onder hen doen beseffen wat ik eigenlijk waard was. Een kerel naast me noemde haar ‘blond beugeldigibeetje’. Dat vond ik niet aardig maar ik begreep zijn behoefte om denigrerend te doen. Zij gunde hem geen blik waardig. Mij ook niet trouwens. Hij en ik waren veel te ‘nerdy’ om toe te kunnen treden tot haar wereld. Ze was een zelfbewuste werkloze.
Het verschil tussen hem en mij was dat ik nog hoop koesterde. Het was duidelijk dat zij mij niet goed genoeg achtte als iemand om mee uit te gaan. Maar ik wist wel van wanten met computers en op internet. Hoe meer zij daarvan doordrongen raakte, hoe meer ‘naschoolse opvang’ ik haar misschien mocht bieden. Omdat iedereen godzijdank wel een keertje vastliep met die klote-pc’s. Dus als ze er niet meer uitkwam? Als er thuis iets haperde bij het chatten? Ze kon me altijd oproepen.
Eén bericht van haar had mijn leven kunnen veranderen. Ondertussen zat ik avond aan avond op Twitter en bracht ik fantastische vondsten van volstrekte vreemden onder de aandacht van weer andere vreemden, als een onvermoeibare intermediair met journalistieke pretenties, de spin in het web van een beginnend mediabedrijf of zoiets, en met een enthousiasme voor wat het internet me aan verhalen in de schoot wierp, alsof ze uit mijn eigen brein waren gesproten.
Veel later werd ik me pas bewuster van wat ik uit zat te spoken in die wereldwijde whappiegemeenschap, en dus ook van wat ik teweegbracht als ik de berichten van anderen met een simpele druk op de knop liet rondzingen. Ik hield in die begindagen nog niet als beginsel aan, dat de inhoud van de retweet altijd in overeenstemming moest zijn met m’n eigen waarden en standpunten, of dat die tweet ook nauwkeurig en feitelijk hoorde te zijn. Retweeten van een tweet hoefde niet te betekenen dat ik achter de inhoud van zo’n mededeling stond. ‘Sorry, I’m just the messenger.’ Kon het zijn dat ik het bericht alleen maar deelde omdat ik het een interessant of belangrijk onderwerp vond om over te praten, of omdat ik er, op een wat bizarre manier, gewoon mee wilde pronken?
Later deed ik daar niet meer aan, ik bedoel zo’n maf, grappig, opvallend maar niet werkelijk door mij gewaardeerd bericht, doorsturen met de inherente boodschap van: kijk nou eens, beste volgers, waar ík zojuist tegenaan ben gelopen! Iedereen liep inmiddels tegen van alles en nog niks aan en deelde dat met de rest van de wereld alsof hun geluk ervan af hing. Nee, voortaan moest ik helemaal achter mijn boodschappen kunnen staan. Ik moest met heel mijn geweten kunnen uitleggen wat mij bezield had om ze door te willen sturen.
Ondertussen was ik trouwens met iets veel belangrijkers in de weer, te weten: een almaar toenemende stroom van eigen schrijfsels. Met dingen dus die uit m’n persoonlijke niet te onderschatten koker kwamen. Ik noemde het uiteraard ‘mijn boek’. Het zou een filosofische verhandeling worden en ik probeerde alvast wat zinnen uit op Twitter. De verdediging van deze ‘allerindividueelste expressies van de allerindividueelste emoties’ ging er, op z’n zachtst gezegd, nogal fanatiek aan toe. M’n zelfgekozen standpunten waren heilig en dus van levensbelang! Lezers moesten me niet uit de tent lokken met hun commentaren op deze ontboezemingen, want ik lustte ze rauw. (Die geldingsdrang speelt me, vrees ik, nog steeds parten.)
Twitter bestaat voor mijn gevoel al eeuwen. Zoals gezegd stapte ik er in toen het medium net was opgekomen. Ik ben nu zestig dus laten we zeggen dat ik een profiel aanmaakte op middelbare leeftijd. Tegenwoordig begint men al te twitteren in de kinderbox – als jongeren er tenminste überhaupt nog iets mee hebben – maar ik denk dat mensen die zijn opgegroeid in de permanente aanwezigheid van sociale media, beter in staat zijn om hun grenzen aan te geven.
Ik merkte dat de negatieve reacties op mijn tweets mij emotioneel konden raken. Het was belangrijk om te beseffen dat het niet altijd nodig is om te reageren op elke kritiek. Ik leerde pas laat om verstandig te beslissen wanneer ik wel en niet moest ingaan op commentaren. De overweging om bepaalde mensen te blokkeren of te negeren kwam eigenlijk nooit bij me op, dat deed je in het echte leven toch ook niet? (Nou ja, los van de anonimiteit van hun internetsessies reageerden mensen ook nooit zo vijandig, moet ik zeggen.)
Het besef dat Twitter slechts een platform is en dat je jezelf niet verplicht hoeft te voelen om er actief op te zijn als je je er niet comfortabel bij voelt, drong niet meteen tot me door. Het was uiteindelijk een arbeidstherapeute – ja, ik heb een keur aan ‘hulpverleners’ zien passeren – die mij er tamelijk en passant op wees. Ik dacht dat ik om hele andere redenen tegenover haar zat. Ik weet niet meer precies wat haar ‘triggerde’ om te zeggen dat ik altijd en op elk moment kon beslissen om minder tijd door te brengen op Twitter of om er helemaal mee te stoppen als ik merkte dat het teveel stress opleverde.
Ik nam mij dat uiteindelijk ter harte, maar zoals altijd wanneer men mij adviseerde of middels een meer subtiele nudge op een verstandig spoor probeerde te zetten, volgde ik andermans wijsheden niet meteen op. Iets moeten aannemen van deskundigen was een beetje een aandachtspuntje. Gezag dat iets te prominent van boven kwam, nou ja, het lag gevoelig. In het geval van de ontmoetingen met de therapeute stopte ik niet eerder met twitteren dan dat ik mijn wekelijkse bezoeken aan haar had afgebroken.
Om niet veel later met een gezonde, door mijzelf bedachte, tussenoplossing, opnieuw online te gaan. Het werd weer tijd om te retweeteren. En nu alleen maar dat. Dus geen eigen berichten meer. Alleen maar meekijken en lezen. Dat kon toch nooit meer fout gaan?