In het jaar 2008 kocht ik een appartement in een gallerijflat aan de Suze Groeneweglaan in Rotterdam. Dit pand was daar neergezet op initiatief van de Stichting tot Bevordering van de Huisvesting van de Werkende Vrouw, een samenwerkingsverband van verschillende landelijke vrouwenorganisaties. Hierin zat ook de architecte, mejuffrouw ir. Jansen. De ideeën voor de bouw ontstonden in de jaren 30 van de vorige eeuw. Het was destijds nog zeer ongebruikelijk voor vrouwen om zelfstandig te wonen. Het project ‘RVS-flat’ ondervond vertraging en werd pas in 1958 voltooid. Zoals dat gaat met iconische gebouwen, zou het een bijnaam krijgen. Rotterdammers noemden het al gauw ‘De Hunkerbunker’. Velen dachten dat de alleenstaande vrouwen louter verpleegsters waren zodat men ook wel sprak van ‘De Zusterflat’.
Het gebouw werd niet alleen ontworpen door een vrouwelijke architect – iets dat uniek was voor die tijd – maar zelfs het adres zou een vrouw eren, te weten Suze Groeneweg, het eerste vrouwelijke Tweede Kamerlid in Nederland. Men beschouwde de RVS-flat als een vooruitstrevend project. Alles aan het gebouw straalde goede bedoelingen uit. De voorkeursbehandeling in het huurdersbeleid zou je een vorm van positieve discriminatie kunnen noemen. Het complex heeft een prominente plaats in de geschiedenis van Rotterdam en symboliseert de sociale vooruitgang en gelijke kansen voor vrouwen op het gebied van huisvesting. Het blijft een herkenbaar en betekenisvol architectonisch kenmerk van de stad.

Hoewel het ontwerp specifiek was gericht op alleenstaande werkende vrouwen, werden al bij de opening van het appartementencomplex enkele woningen beschikbaar gesteld aan oudere echtparen en onvolledige gezinnen. De flat wordt inmiddels grotendeels bewoond door particuliere eigenaren. Toen ik er woonde zaten er nog zo’n veertig procent huurders in, die ik eufemistisch zou willen omschrijven als ‘bewoners uit economisch minder bevoorrechte groepen’. Ik mag niet stigmatiseren. Ik zal hen dan ook niet als één groep bekritiseren. Laten we zeggen dat ik toevallig de pech had naast iemand te wonen die voor directe overlast zorgde.
De hele flat en haar omgeving werd helaas getergd door bepaalde bewoners (waaronder ook huiseigenaren) die zich weinig aantrokken van de huisregels en geen rekening hielden met hun omgeving. Denk aan het maken van te veel lawaai, het negeren van afvalbeleid, het roken op niet-toegestane plaatsen, het niet schoonhouden van gemeenschappelijke ruimtes, het overtreden van parkeerregels of het veroorzaken van overlast door huisdieren. Dit gedrag heeft geleid tot spanningen tussen bewoners en creëerde een onplezierige woonomgeving waar ook de tussenkomst van de verhuurder, de Vereniging van Eigenaren of zelfs de politie weinig fundamenteels aan kon veranderen. Het is de reden waarom ik mijn appartement aan de Suze Groeneweglaan vroegtijdig te koop heb gezet.
Vandaag las ik een artikel in de Volkskrant over het woongebouw Juf Nienke in Amsterdam. De huurwoningen zijn (grotendeels) bestemd voor leraren, agenten en verpleegkundigen. Werknemers met essentiële beroepen kortom, om wie men in Amsterdam zit te springen, maar die het moeilijk hebben op de woningmarkt. Ze bevinden zich in een financiële situatie waarin ze niet in aanmerking komen voor een sociale huurwoning vanwege hun inkomen, maar tegelijkertijd niet de financiële mogelijkheden hebben om een hypotheek af te sluiten voor de aankoop van een woning. Dit kan een uitdagende positie zijn, omdat ze mogelijk beperkte opties hebben bij het zoeken naar passende huisvesting.
Wat er voor hen overblijft is de vrijehuursector, maar die blijkt met hun salaris meestal ook onbetaalbaar. Zo zouden zij dus zomaar de stad uitgejaagd kunnen worden, ware het niet dat zij bij dit project voorrang kregen. Juf Nienke is ook weer zo’n concept dat barst van de goede bedoelingen, vergelijkbaar met de hunkerbunker waarin ik woonde, maar dan geënt op deze tijd. Het is circulair en energiepositief gebouwd, heeft een dak vol zonnepanelen en bestaat uit houten modules waarmee gecombineerd kan worden. Een middenhuurstudio bestaat uit één module van 48 m2, een vrij huurappartement uit twee geschakelde modulen en eengezinswoningen bevatten drie gestapelde modulen rond een gezamenlijke binnentuin. Boven op het gebouw is een module ingericht als vleermuizenhuis.
Ik lees dat het project voortkwam uit een ontwikkelprijsvraag die de gemeente in 2018 uitschreef. De architectenbureaus Rau en Search wonnen deze wedstrijd samen met ontwikkelaar BuildingForLife. Van Thomas Rau las ik ooit het boek Material Matters dat grote indruk op mij maakte. Het gaat over een toekomstbestendige wereld met als hoofdthema een samenlevingsvorm waarin de consument niet langer ‘eigenaar’ maar ‘gebruiker’ is (‘Don’t own, enjoy!’). Materialen krijgen rechten en afval behoort tot de verleden tijd. Om dit te realiseren moesten oude economische waarden worden omgegooid en een uitdagende en revolutionaire manier van denken gaan heersen. ‘Alles is tijdelijk, alleen de gevolgen zijn permanent’, schrijft Rau.
Van de dertig middenhuurwoningen zijn er vijftien verhuurd aan leraren, lees ik. De huur van 1.200 euro per maand inclusief energie en servicekosten is voor Amsterdamse begrippen redelijk. Dan druppelen echter de bezwaren het artikel (en het gebouw) binnen. ‘Zo besloot de ontwikkelaar halverwege om het project door te verkopen aan Dokvast. […] Met de verkoop wordt een som geld verdiend die niet in de woningen is geïnvesteerd.’ Hoewel snel doorverkopen op zichzelf niet noodzakelijk corruptie impliceert, denk je wel meteen aan bekende gevallen van vastgoedfraude waarbij ontwikkelaars betrokken waren, compleet met illegale activiteiten zoals omkoping, het vervalsen van documenten, het verbergen van informatie of belangenconflicten. Natuurlijk wordt er bij vroegtijdige verkoop geschermd met excuses als: kwestie van beleggingsstrategie, kapitaalbehoefte, marktfluctuatie!
Het zal. Maar we zijn er nog niet. Het artikel gaat verder. ‘De vraag rijst […] wie in de toekomst zicht houdt op de verhuur. Bij de hoofdentree staat een jongeman bij een berg gloednieuwe matrassen, die hij met de lift naar boven brengt. Nee, hij woont hier niet, antwoordt hij desgevraagd in het Engels: ‘I work for a landlord.’ Deze ‘huisbaas’ heeft, zo legt hij uit, acht appartementen die hij met bedden erin gaat verhuren. Het lijkt erop dat iemand – binnen de regels, waarbij een appartement aan twee huurders mag worden verhuurd – iets heeft verzonnen om geld aan Juf Nienke te verdienen.’ Sta mij toe dat ik een zucht slaak van beklemming. Nare herinneringen spelen op. Alles dat even fijn leek, blijkt tijdelijk. Alleen de gevolgen van onze handelingen zijn permanent.
Kan het waar zijn: een woonproject dat barst van de goede bedoelingen, maar nu al stuit op een weerbarstige werkelijkheid?